Spel: EZELEN
Spelersaantal: 3 - 14 personen
Dit spel bevat 14 sets van 4 kaarten (56 kaarten in totaal). Op de kaarten staan Bijbelse personages. Elke set bestaat uit vier personages die iets met elkaar te maken hebben. Hoeveel sets je gebruikt is afhankelijk van het aantal spelers.
Als er bijvoorbeeld met 5 mensen wordt gespeeld, speel je met 5 sets (20 kaarten).
Doel van het spel: Zorg dat je vier kaarten bij elkaar spaart die bij elkaar horen. Voor de kinderen die nog niet goed kunnen lezen, staat er onderaan een plaatje op de kaart. Spaar vier dezelfde plaatjes bij elkaar.
Dit spel bevat 14 sets van 4 kaarten (56 kaarten in totaal). Op de kaarten staan Bijbelse personages. Elke set bestaat uit vier personages die iets met elkaar te maken hebben. Hoeveel sets je gebruikt is afhankelijk van het aantal spelers.
Als er bijvoorbeeld met 5 mensen wordt gespeeld, speel je met 5 sets (20 kaarten).
Doel van het spel: Zorg dat je vier kaarten bij elkaar spaart die bij elkaar horen. Voor de kinderen die nog niet goed kunnen lezen, staat er onderaan een plaatje op de kaart. Spaar vier dezelfde plaatjes bij elkaar.
NODIG - werkblad - schaar - lepels (één minder dan het aantal spelers) (- lamineerapparaat) (- lamineerbladen) Tip: - Print de werkbladen op gekleurd papier. Wit papier schijnt door. - Print de werkbladen een paar keer extra uit voor de kinderen die het leuk vinden om het spel thuis te kunnen spelen. |
WERKBLAD
|
|
VOORBEREIDING:
- Kopieer de werkbladen.
- Lamineer de werkbladen als je het spel vaker wil gebruiken (handig voor als je nog 10 minuten over hebt...).
- Knip de kaartjes uit.
- Kopieer de werkbladen.
- Lamineer de werkbladen als je het spel vaker wil gebruiken (handig voor als je nog 10 minuten over hebt...).
- Knip de kaartjes uit.
UITLEG SPEL:
1- Gebruik net zoveel sets als er spelers zijn.
2- Leg in het midden van de de tafel een aantal lepels (één lepel minder dan het aantal spelers).
Alle kinderen moeten er even goed bij kunnen.
De kaarten mogen de kinderen niet aan elkaar laten zien.
3- Het doel is om 4 kaarten van één set bij elkaar te sparen.
Elke speler legt op een seintje van de leider één kaart voor zijn linker buurman neer (met de afbeelding naar beneden).
Hij mag zelf weten welke kaart hij weggeeft.
De spelers kijken of ze de kaart wel/niet nodig hebben.
Vervolgens wordt de volgende kaart doorgegeven,etc.
Wie een set van 4 kaarten bij elkaar heeft gespaard, pakt een lepel.
Als één speler een lepel pakt, pakken alle andere spelers ook zo snel mogelijk een lepel.
Diegene die geen lepel heeft weten te bemachtigen, krijgt de letter E van EZEL.
Wie als eerste het woord EZEL heeft, is de verliezer van het spel.
Met een grote groep is het handig om op papier bij te houden wie al een E heeft, etc.
TIP: Je kan ook alle sets gebruiken in het spel. De kaarten die over zijn, leg je dan op een stapel naast speler 1. Speler 1 krijgt nu geen kaart van de speler naast hem, maar pakt steeds een nieuwe kaart van deze stapel. De speler die naast speler 1 zit, geeft zijn kaart niet door, maar legt deze naast zich neer. Is de stapel naast speler 1 op en heeft nog niemand een set van 4 kaarten, dan pakt hij de stapel die de speler naast zich neer heeft gelegd om verder te kunnen spelen.
1- Gebruik net zoveel sets als er spelers zijn.
2- Leg in het midden van de de tafel een aantal lepels (één lepel minder dan het aantal spelers).
Alle kinderen moeten er even goed bij kunnen.
De kaarten mogen de kinderen niet aan elkaar laten zien.
3- Het doel is om 4 kaarten van één set bij elkaar te sparen.
Elke speler legt op een seintje van de leider één kaart voor zijn linker buurman neer (met de afbeelding naar beneden).
Hij mag zelf weten welke kaart hij weggeeft.
De spelers kijken of ze de kaart wel/niet nodig hebben.
Vervolgens wordt de volgende kaart doorgegeven,etc.
Wie een set van 4 kaarten bij elkaar heeft gespaard, pakt een lepel.
Als één speler een lepel pakt, pakken alle andere spelers ook zo snel mogelijk een lepel.
Diegene die geen lepel heeft weten te bemachtigen, krijgt de letter E van EZEL.
Wie als eerste het woord EZEL heeft, is de verliezer van het spel.
Met een grote groep is het handig om op papier bij te houden wie al een E heeft, etc.
TIP: Je kan ook alle sets gebruiken in het spel. De kaarten die over zijn, leg je dan op een stapel naast speler 1. Speler 1 krijgt nu geen kaart van de speler naast hem, maar pakt steeds een nieuwe kaart van deze stapel. De speler die naast speler 1 zit, geeft zijn kaart niet door, maar legt deze naast zich neer. Is de stapel naast speler 1 op en heeft nog niemand een set van 4 kaarten, dan pakt hij de stapel die de speler naast zich neer heeft gelegd om verder te kunnen spelen.